Uitnodiging: Spring over je eigen schaduw heen bij de discussie over de stelselherziening pensioen.

Nederland praat al geruime tijd over de herziening van het pensioenstelsel. Zicht op een nieuw pensioenstelsel is er echter nog niet echt. Tijdens een onlangs door het Expertisecentrum Pensioenrecht van de VU en Aegon georganiseerd debat tussen pensioenwoordvoerders van zes politieke partijen (VVD, CDA, PvdA, D66, 50+ en SP) bleken de verschillen groot. De politici gebruiken dezelfde woorden, maar (b)lijken daar soms een andere inhoud en betekenis aan toe te kennen. Dat er een stelselherziening moet komen, wordt breed gedeeld. Hoe die eruit moet zien, is vooralsnog onduidelijk. Een breed politiek gedragen alternatief stelsel is er (nog) niet. Ook het definitieve SER-advies laat nog op zich wachten. Ook sociale partners vinden het kennelijk moeilijk om over hun eigen schaduw heen te springen.

Daarom een gratis tip voor alle bij de kabinetsformatie betrokken partijen: Versmal de discussie over de stelselherziening tot de enige vraag die er écht toe doet. Willen we van een jaarlijks gelijke pensioenopbouw per dienstjaar waarbij de kosten daarvan stijgen naarmate de deelnemer ouder wordt, naar een systeem waarbij de kosten per deelnemer leeftijd onafhankelijk worden en de jaarlijkse pensioenopbouw (dus) minder wordt naarmate de deelnemer ouder wordt? Dit is overigens al mogelijk op basis van de huidige wet- en regelgeving. Maar vraagt wel een aantal principiële keuzen over de manier waarop we de pensioenopbouw in Nederland fiscaal willen faciliteren. En dat vergt politieke moed en de bereidheid om over de eigen schaduw heen te springen. Van sociale partners, met name de vakbeweging en van het kabinet.

Een pensioenopbouw voor iedere deelnemer, ongeacht leeftijd, van 1,875% per dienstjaar (zoals gebruikelijk bij middelloonregelingen) leidt per deelnemer tot stijgende kosten naarmate hij ouder wordt. Om de kosten per deelnemer per jaar gelijk te houden, moet dus de opbouw per dienstjaar minder worden naarmate de deelnemer ouder wordt. Dat heet in het SER-jargon degressieve opbouw. Degressieve opbouw in een uitkeringsovereenkomst (middelloonregeling) laat zich moeilijk rijmen met het voorschrift dat de beloning niet leeftijdsafhankelijk mag zijn. Die regels zijn gebaseerd op Europese richtlijnen en laten zich dus niet op lokaal niveau veranderen. Zie daarover mijn blog van 24 augustus 2016.

Maar door te kiezen voor een beschikbare premieregeling met een voor iedere deelnemer – ongeacht leeftijd – zelfde percentage van de pensioengrondslag als beschikbare premie, bereiken we materieel precies hetzelfde. En dat is op basis van de huidige wet- en regelgeving al mogelijk en levert geen leeftijdsonderscheid op. De facto is bij een dergelijke beschikbare premieregeling sprake van een degressieve opbouw. Voor een voor iedereen gelijke premie kan je naarmate je ouder wordt een steeds lagere pensioenuitkering kunt aankopen. Immers, hoe ouder je bent, hoe duurder het op pensioeningangsdatum in te kopen pensioen. Ook voor de deelnemer die moeilijk afscheid kan nemen van een pensioen in de vorm van een gegarandeerde periodieke uitkering, biedt deze optie soelaas. Hij kan op basis van de huidige wet- en regelgeving er nu al voor kiezen om zijn beschikbare premie meteen, in het jaar van toekennen, om te zetten in een uitgestelde gegarandeerde periodieke uitkering op basis van de op dat moment door de pensioenuitvoerder gehanteerde tarief grondslagen. Materieel levert dit hetzelfde resultaat op als een middelloonregeling.

Een knelpunt hierbij vormt de fiscale regelgeving. De fiscus staat een voor iedere deelnemer gelijkblijvende beschikbare premie alleen toe als deze niet hoger is dan het percentage dat bij een stijgende staffel geldt voor de leeftijdscategorie 20-24. Als dit relatief lage percentage voor alle deelnemers geldt, is het onmogelijk om in veertig dienstjaren een met het huidige middelloonniveau vergelijkbaar pensioenresultaat op te bouwen. Om dit niveau te bereiken met een voor alle deelnemers gelijkblijvend percentage van de pensioengrondslag als beschikbare premie, moet het percentage vanaf aanvang ongeveer twee keer zo hoog zijn. Maar ook daar is geen ingrijpende wijziging van wetgeving voor nodig. De staatssecretaris van Financiën kan dit met een besluit regelen. Dat leidt er echter wel toe dat de fiscale facilitering van de middelloonregelingen en de stijgende beschikbare premiestaffels, zoals we die nu kennen, geschrapt moet worden. De opbouw uit hoofde van de beschikbare premieregeling heeft namelijk in de eerste helft van de opbouwperiode een hogere pensioenopbouw per jaar dan de klassieke middelloonregeling, maar in de tweede helft een lagere. Hetzelfde geldt voor de gelijkblijvende staffel ten opzichte van de stijgende staffel. Door op het juiste moment over te stappen en zo van twee walletjes te eten, kan meer pensioen worden opgebouwd dat we nu fiscaal aanvaardbaar vinden.

Het schrappen van de fiscale facilitering van eindloon- en middelloonregelingen en het fiscaal alleen maar toestaan van pensioenopbouw op basis van een beschikbare premieregeling met een voor iedereen gelijk percentage van de pensioengrondslag als beschikbare premie, kan je inderdaad betitelen als een stelselwijziging. Maar wel eentje die op relatief eenvoudige wijze kan worden gerealiseerd. Dus daar zou wat mij betreft de discussie over moeten gaan. Die is overzichtelijk en leidt tot heldere en principiële keuzen. Laten we daar dus eens mee beginnen! De komende kabinetsformatie is daarvoor een prima tijdstip.

 

22032017