De fiscale knop

Het kabinet Rutte III wil het pensioenstelsel hervormen tot een meer persoonlijk pensioenvermogen met collectieve risicopremie, waarbij de doorsneesystematiek wordt afgeschaft. Voor alle contracten wordt een leeftijdsonafhankelijke premie verplicht en krijgen de deelnemers een opbouw die past bij de ingelegde premie. Hierbij wordt bezien of het fiscale kader alleen nog op de pensioenpremie kan worden begrensd (Regeerakkoord, blz. 29).

Een verplichte leeftijdsonafhankelijke premie waarbij de deelnemers een opbouw krijgen die past bij de ingelegde premie. Ik kan daar niets anders in lezen dan een premieovereenkomst met een voor alle deelnemers gelijk percentage van de pensioengrondslag als premie. Daarmee slaat het kabinet twee vliegen in een klap. Het bereikt dat er materieel sprake is van degressieve opbouw (hetgeen een van de uitgangspunten van de door de SER gepresenteerde varianten is), zonder dat sprake is van onderscheid naar leeftijd.

Binnen deze uitgangspunten is het nog steeds mogelijk om te kiezen voor een uitgestelde gegarandeerde levenslange vaste periodieke uitkering zoals we die nu in middelloonregelingen kennen. Of voor een uitkering die ook na de pensioeningangsdatum nog kan fluctueren aan de hand van beleggingsresultaten en levensverwachting, zoals bedoeld in de Wet verbeterde premieregeling. Of varianten die daar tussen liggen. Aanpassing van de Pensioenwet is daar niet voor nodig. Wel van de fiscale wet- en regelgeving. En dat is nu net de enige knop waaraan het kabinet kan draaien zonder dat de sociale partners daar formele bemoeienis mee hebben.

Op dit moment kent het fiscale staffelbesluit een belangrijke beperking voor beschikbare premieregelingen die uit willen gaan van een voor alle deelnemers leeftijdsonafhankelijke premie. Bij een dergelijke regeling mogen partijen voor de beoordeling van het vaste bedrag of het vaste percentage van de pensioengrondslag uitgaan van de premie voor de leeftijdsklasse 20- tot en met 24-jarigen. Het moge duidelijk zijn dat op basis van het percentage uit dit cohort geen met een middelloonregeling vergelijkbaar pensioenresultaat kan worden opgebouwd in 40 jaar.

Het kabinet geeft aan dat bij de vormgeving van het fiscale kader sprake blijft van een adequate pensioenopbouw. Algemeen aanvaard is dat een adequate pensioenopbouw een in 40 jaar op te bouwen pensioen van ongeveer 75% van het gemiddelde salaris inhoudt. Een leeftijdsonafhankelijke premie die dit pensioenresultaat oplevert, is voor alle deelnemers ruim twee keer zo hoog als de premie voor de leeftijdsklasse 20- t/m 24 in het huidige staffelbesluit. Om deze kabinetsdoelstelling te verwezenlijken,  is dus verruiming van het fiscale kader op dit punt nodig. En dat heeft weer consequenties voor de fiscale kaders voor de andersoortige pensioenregelingen (middelloon en eindloon). Anders wisselt de calculerende deelnemer op het juiste moment van opbouwsysteem. In de eerste helft van zijn opbouwperiode,  waarin het leeftijdsonafhankelijke percentage meer oplevert, bouwt hij pensioen op op basis van het nieuwe systeem. In de tweede helft,  waarin het oude systeem op basis van de stijgende staffel of een vast middelloon opbouwpercentage van 1,875 per dienstjaar meer oplevert, gaat hij pensioen opbouwen op basis van het oude systeem. Dat levert hem uiteindelijk op pensioendatum een pensioen op dat bijna 25% hoger ligt dan op basis van de huidige fiscale grenzen. Het omslagpunt ligt rond zijn 45-jarige leeftijd. Het nieuwe systeem kan dan ook alleen maar naar behoren functioneren als de fiscale facilitering (de omkeerregel) alleen nog maar van toepassing is op de beschikbare premieregeling met een voor iedereen ongeacht leeftijd gelijk percentage van de pensioengrondslag als premie en niet meer voor alle andere pensioenvormen. Ik schreef daar al eerder uitgebreid over in het Weekblad Fiscaal Recht van 11 augustus 2016.

Dit lijkt het een majeure aanpassing van ons pensioenstelsel. En vanuit inhoudelijk fiscaal juridisch oogpunt is dat ook zo. Het afschaffen van de omkeerregel voor eindloonregelingen, middelloonregelingen en beschikbare premieregelingen met stijgende staffel is niet niks. Maar in de praktijk is het met een relatief eenvoudige wetswijziging te realiseren en kunnen bovendien de door de SER ontwikkelde varianten I en IV materieel volledig worden ingevuld.

Binnen de vaste-premieovereenkomst zijn er vier varianten, afnemend in zekerheid en oplopend in kans op een hoger pensioen:

1.       de vaste premie-uitkeringsovereenkomst; de premie wordt direct omgezet in een aanspraak op een levenslange vaste periodieke uitkering die ingaat op de pensioeningangsdatum;

2.       de vaste premie-kapitaalovereenkomst; de premie wordt gebruikt om een in euro’s gegarandeerd kapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange vaste periodieke uitkering;

3.       de zuivere vaste premieovereenkomst; de premie wordt gebruikt om een niet gegarandeerd pensioenbeleggingskapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange vaste periodieke uitkering;

4.       de vaste premieovereenkomst met variabele uitkering; de premie wordt gebruikt om een niet gegarandeerd pensioenbeleggingskapitaal op te bouwen, dat op de pensioeningangsdatum wordt omgezet in een levenslange variabele periodieke uitkering, zoals geïntroduceerd in de Wet verbeterde premieregeling.

Deze vier varianten vullen de door de SER benoemde varianten I en IV in, zonder dat daarbij het gevaar van leeftijdsdiscriminatie bestaat. Alle varianten zijn collectief uitvoerbaar, zowel door pensioenfondsen als door pensioenverzekeraars. Beleggingsrisico, kort- en langlevenrisico worden in meer of mindere mate collectief gedeeld, zodat ook sprake is van solidariteit binnen het collectief. Hiermee voldoen ze aan de door de staatssecretaris van SZW in de Perspectiefnota Toekomst pensioenstelsel geschetste uitgangspunten.

Sociale partners kunnen uit deze vier varianten pensioenregelingen samenstellen die tegemoetkomen aan de hoeveelheid zekerheid en solidariteit die zij wensen. De wetgever beperkt zich tot het stellen van de fiscale kaders waarmee het voor iedereen geldende vaste percentage aan beschikbare premie wordt vastgesteld. Welke varianten uiteindelijk in de pensioenregeling terecht komen, is aan sociale partners.

Natuurlijk is het  zeer te prefereren als er een nieuw pensioenstelsel komt dat op breed draagvlak van de samenleving kan rekenen. Sociale partners en pensioenuitvoerders kunnen nog steeds bepalen welke (combinaties van) variant(en) zij willen aanbieden en uitvoeren. De overheid beperkt zich tot het stellen van de fiscale kaders. Voor het overige is er nog ruimte in de polder en zie ik dus nog wel mogelijkheden voor een breed maatschappelijk draagvlak. Maar, als het nodig is, kan het kabinet zelfstandig aan deze fiscale knop draaien. Ook zonder steun van de sociale partners. Dat vergt echter wel politieke wil en moed. Ik ben niet zo naïef om te denken dat alles wat in een regeerakkoord staat ook zonder meer wordt uitgevoerd. Maar, na vier jaar vruchteloos praten, wordt het tijd om resultaten te boeken.

01022018