Fonds niet, werkgever wel aansprakelijk voor verlies voorwaardelijke VPL-aanspraken.

Datum: 18 november 2021 

Leestijd 6 minuten 

X  is deelnemer in de pensioenregeling van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. Op verzoek van zijn werkgever stapt hij over naar een andere BV binnen het concern. Hierdoor is hij geen deelnemer meer in het pensioenfonds en verliest hij zijn voorwaardelijke aanspraken op extra ouderdomspensioen waarvoor hij tot zijn pensioendatum deelnemer had moeten zijn. Pensioenfonds niet aansprakelijk, werkgever wel.


De laatste der Mohikanen

X treedt in 1986 in dienst bij Y BV. In 2008 neemt Z BV een groot deel van de activiteiten van Y BV over. Y BV en Z BV hebben indirect dezelfde eigenaar. X is vanaf 2010 de enige werknemer van Y BV. Y BV valt onder de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds en X neemt dus deel aan de door het fonds uitgevoerde pensioenregeling.

Deze regeling kent een zogenoemde VPL-aanspraak. Dit is een voorwaardelijke aanspraak die dient om de afschaffing van VUT- en prepensioen te compenseren indien en voor zover daar ten tijde van de afschaffing fiscale ruimte voor was. Deze regeling kende een looptijd van maximaal 15 jaar en was voorwaardelijk omdat een deelnemer op 31 december 2005 deelnemer moest zijn en vervolgens tot aan zijn pensioeningangsdatum ononderbroken deelnemer moet zijn geweest. Op zijn pensioendatum, dan wel na 15 jaar als dat moment eerder ligt, wordt de voorwaardelijke aanspraak onvoorwaardelijk en afgefinancierd bij het fonds. In het pensioenreglement van het fonds staat hierover: “de deelnemer die per 31 december 2005 voldoet aan de in het vorige lid omschreven voorwaarden, heeft een voorwaardelijke aanspraak op extra ouderdomspensioen die per 1 januari 2006 is vastgesteld. Bij beëindiging van de deelneming anders dan door ingang van het ouderdomspensioen vervalt de desbetreffende aanspraak”.

X vraagt op 31 juli 2014 aan het pensioenfonds zijn ouderdomspensioen vervroegd per 1 juli 2015 in te laten gaan. Het pensioenfonds keurt de aanvraag van X goed. In oktober 2014 deelt de directie van Z BV aan X mee dat Y BV wordt opgeheven en stelt hem voor om per 1 november 2014 in dienst te treden bij Z BV. Volgens X zegde Z BV daarbij toe dat de overgang van Y BV naar Z BV geen gevolgen zou hebben voor zijn pensioenaanspraken. Zijn pensioen zou doorlopen en hij hoefde zich geen zorgen te maken. X neemt het voorstel aan en treedt in dienst bij Z BV. In de arbeidsovereenkomst staat onder meer: “afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Y BV zullen worden overgenomen door Z BV”.  Z BV valt niet onder de verplichtstelling van het bedrijfstakpensioenfonds en het pensioenfonds bericht in mei 2015 aan X dat zijn deelneming in de pensioenregeling is beëindigd en dat hij niet meer in aanmerking komt voor het voorwaardelijke pensioen.

X daagt zowel het pensioenfonds als Y BV voor de kantonrechter.

 

Rechtbank wijst vordering tegen pensioenfonds af, deelnemerschap is hoe dan ook geëindigd voor de pensioendatum
X vordert tegenover het pensioenfonds toekenning en uitkering van het voorwaardelijke pensioen. Volgens hem is aan de voorwaarden voor het voorwaardelijke pensioen voldaan. Hij is van mening dat zijn arbeidsovereenkomst met Y BV niet rechtsgeldig is geëindigd. Hij heeft de arbeidsovereenkomst met Z BV niet welbewust, althans onder invloed van een wilsgebrek aanvaard. De arbeidsovereenkomst met Y BV is dus voortgezet en hij is derhalve tot zijn pensioendatum (1 juli 2015) onafgebroken deelnemer geweest.
Het pensioenfonds stelt dat de ondernemingsactiviteiten van Y BV per 1 november 2014 zijn gestaakt, waardoor dit bedrijf niet meer onder het Verplichtstellingsbesluit valt en X uit dien hoofde geen deelnemer meer was in de door het fonds uitgevoerde regeling.

De kantonrechter volgt het pensioenfonds hierin. Als al wordt aangenomen dat de arbeidsovereenkomst met Y BV wordt geacht te zijn voortgezet, dan geldt volgens de kantonrechter dat onvoldoende vaststaat dat na november 2014 binnen Y BV nog activiteiten zijn verricht die vallen onder het verplichtstellingsbesluit. Het deelnemerschap van X in de zin van de pensioenregeling van het fonds is dus in november 2024 naar het oordeel van de kantonrechter hoe dan ook beëindigd.  Aan de voorwaarden voor het voorwaardelijke pensioen is niet voldaan zodat X geen recht heeft op toekenning en uitkering hiervan. De kantonrechter wijst de vorderingen tegen het pensioenfonds daarom af.

 

Rechtbank wijst vordering tegen werkgever toe o.g.v. opgewekt vertrouwen en goed werkgeverschap

X stelt Z BV aansprakelijk voor het mislopen van het voorwaardelijke pensioen. Volgens hem mocht hij op basis van de door Z BV gedane toezeggingen verwachten dat hij door de overgang naar Z BV zijn aanspraken op het voorwaardelijke pensioen niet zou verliezen. Subsidiair stelt hij dat het op de weg van Z BV als goed werkgever had gelegen om hem te informeren over de gevolgen van zijn overgang naar Z BV voor zijn aanspraken op voorwaardelijk pensioen.

Z BV betwist dat zij toezegde dat de overgang van X naar Z BV geen gevolgen zou hebben voor zijn pensioen. X wist volgens Z BV dat hij niet langer zou deelnemen aan het pensioenfonds en dat hij zou gaan deelnemen aan de pensioenregeling van Z BV bij Delta Lloyd. De clausule in de arbeidsovereenkomst “afspraken en opgebouwde gewoonterechten vanuit Y BV zullen worden overgenomen door Z BV” ziet naar het oordeel van Z BV niet op het voorwaardelijke pensioen maar op gewoonterechten, zoals gedragsafspraken.

De kantonrechter concludeert dat het voorwaardelijke pensioen, zo lang dit niet is gefinancierd, geen pensioenaanspraak is maar een arbeidsvoorwaarde. De kantonrechter is van oordeel dat X op basis van de door Z BV gedane mededelingen en de inhoud van zijn schriftelijke arbeidsovereenkomst mocht verwachten dat zijn uitzicht op voorwaardelijk pensioen bij een overgang naar Z BV behouden bleef. Rekening houdend met het feit dat X, werkzaam als chauffeur, geen specifieke kennis op het gebied van arbeidsvoorwaarden en pensioen mag worden verwacht, mocht X volgens de kantonrechter op basis van de toezegging dat het pensioen zou doorlopen en de bepaling in de arbeidsovereenkomst dat afspraken en gewoonterechten van Y BV zouden worden gehandhaafd, verwachten dat zijn uitzicht op het voorwaardelijke pensioen niet zou komen te vervallen.

Ook als zou zijn geoordeeld dat X niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen dat zijn uitzicht op het voorwaardelijke pensioen behouden bleef, was Z BV naar het oordeel van de kantonrechter, als goed werkgever gehouden geweest om X voorafgaand aan zijn overgang naar Z BV te informeren over de mogelijke gevolgen van die overgang voor zijn pensioen.

De kantonrechter concludeert dan ook dat Z BV tekort is geschoten in de nakoming van de door haar gedane toezeggingen en haar verplichtingen op grond van goed werkgeverschap en dat Z BV aansprakelijk is voor de door X daardoor geleden en te lijden schade. Hij wijst de vordering van X toe en veroordeelt Z BV tot vergoeding van deze schade.

 

Commentaar

Toen VUT en prepensioen in 2006 werden afgeschaft, kwam er een overgangsregeling. De nog niet gebruikte fiscale ruimte mocht nog 15 jaar worden toegekend als extra pensioen. Deze overgangsregeling eindigde dus op 1 januari 2021. Desalniettemin duikt hij nog regelmatig op in de jurisprudentie.

De Pensioenwet schrijft voor dat toegekende aanspraken direct afgefinancierd moeten worden. Daarom kregen de aanspraken uit hoofde van deze overgangsregeling een voorwaardelijk karakter. Er werd pas sprake van onvoorwaardelijke aanspraken op het moment en voor zover ze daadwerkelijk gefinancierd waren. Uiterlijk op de pensioeningangsdatum, of als dat eerder is, na 15 jaar moesten de aanspraken volledig gefinancierd zijn. Voorwaarde is wel dat de deelnemer nog deelnemer is aan de pensioenregeling op de pensioeningangsdatum.

Bij X was dat niet het geval. Daarbij was niet de vraag of hij nog in dienst was bij een aangesloten werkgever relevant, maar of die werkgever nog onder de verplichtstelling viel. Doordat Y BV zijn bedrijfsactiviteiten staakte, was niet langer sprake van verplichtstelling bij het pensioenfonds. Daardoor voldeed X niet aan de voorwaarden en hoefde het pensioenfonds het voorwaardelijke pensioen niet uit te keren.

Z BV kwam hiermee echter niet weg. Zij deed toezeggingen op grond waarvan X erop mocht vertrouwen dat zijn voorwaardelijke pensioen niet werd aangetast door zijn overstap. En ook uit hoofde van goed werkgeverschap schoot Z BV tekort door X niet te wijzen op de gevolgen van zijn overstap van Y BV (wel aangesloten bij het pensioenfonds) naar Z BV (niet aangesloten bij het pensioenfonds).

Per saldo krijgt X wat hij vorderde, alleen komt de rekening niet bij het pensioenfonds terecht, maar bij zijn voormalige werkgever.

Auteur: Herman Kappelle,

Bron: Rechtbank Rotterdam 12 november 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:11058

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 18 november 2021

Samenvatting: X  is deelnemer in de pensioenregeling van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds. Op verzoek van zijn werkgever stapt hij over naar een andere BV binnen het concern. Hierdoor is hij geen deelnemer meer in het pensioenfonds en verliest hij zijn voorwaardelijke aanspraken op extra ouderdomspensioen waarvoor hij tot zijn pensioendatum deelnemer had moeten zijn. Pensioenfonds niet aansprakelijk, werkgever wel.