Gehele pensioenuitkering is genoten, ook al is slechts een gedeelte daarvan uitbetaald.

Datum: 14 november 2022 

Leestijd 5,5 minuten

 

Pensioenuitkering die maar gedeeltelijk wordt uitbetaald, is volledig genoten omdat de pensioengerechtigde zijn schuld aan de BV kan verrekenen met de hem toekomende pensioentermijnen. Belastingheffing leidt niet tot een individuele en buitensporige last die een inbreuk vormt op het eigendomsrecht.

 

BV keert maar gedeelte van pensioen uit

X bouwde pensioen op dat door zijn BV in eigen beheer wordt uitgevoerd. X heeft uit dien hoofde recht op een pensioenuitkering van ruim € 95.000 per jaar. X heeft hypothecaire leningen bij de BV ter grootte van ruim € 1,2 miljoen. Daarnaast heeft hij een schuld in rekening courant van bijna € 1 miljoen. De BV beperkt na een aantal jaren de uitkering van het pensioen tot ruim € 46.000 per jaar. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat X de gehele pensioenuitkering geniet en vordert na. De uitkeringen zijn volgens de inspecteur inbaar omdat X zijn schuld aan de BV kan verrekenen met de hem toekomende pensioentermijnen.

X brengt daar een aantal stellingen tegenin:

  1. Met de BV maakte hij de afspraak dat de helft van het pensioen renteloos schuldig wordt gebleven. Het niet betaalde gedeelte van de uitkeringen is daarom nog niet vorderbaar.
  2. De vordering van de BV op X is waardeloos, verrekening van de pensioentermijnen leidt niet tot een vermogensverschuiving en daarom wordt de niet betaalde uitkering niet genoten.
  3. Het pensioen is niet voor verwezenlijking vatbaar en de uitkeringen kunnen daarom niet worden genoten.
  4. Volgens de pensioenovereenkomst worden de uitkeringen per maand achteraf beschikbaar gesteld. Dit kan niet anders betekenen dan een daadwerkelijke bancaire overmaking.
  5. De uitkeringen zijn niet inbaar omdat artikel 7:632 BW niet toestaat de verschuldigde pensioenuitkeringen te verrekenen met de vordering die de BV heeft op X.
  6. De belastingheffing komt in strijd met het eigendomsrecht omdat duidelijk is dat de liquide middelen om deze belasting te kunnen betalen niet voort kunnen komen uit de gestelde          inkomsten en overigens in dit geval ook niet aanwezig zijn.

 

Hof wijst, net zo als Rechtbank, alle grieven af

X tekende hoger beroep aan bij het Hof Arnhem-Leeuwarden tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland die alle beroepen van X ongegrond verklaarde. Het Hof wijst alle stellingen van X af.

Renteloos schuldig blijven leidt tot genieten op ongebruikelijk tijdstip
Het Hof acht het niet aannemelijk dat afgesproken zou zijn dat de helft van het pensioen renteloos schuldig wordt gebleven. Maar zelfs als deze afspraak tijdig zou zijn gemaakt, houdt dat in dat het pensioen in zoverre op een ongebruikelijk tijdstip zou worden genoten, zodat daarmee op grond van artikel 13a, tweede lid Wet LB 1964 geen rekening wordt gehouden. In dit geval is geen sprake van de situatie dat de pensioenuitkeringen door liquiditeitsproblemen niet kunnen worden betaald, aangezien de termijnen kunnen worden uitgekeerd door verrekening met de vordering die de BV heeft op X.

Vordering van BV op X is niet waardeloos
Volgens het Hof leidt verrekening ertoe dat beide partijen worden bevrijd van een schuld en in zoverre wel worden verrijkt. De vordering van de BV op X is niet waardeloos, aangezien de BV deze (geheel of gedeeltelijk) kan innen door verrekening met de door de BV verschuldigde pensioentermijnen.

Pensioen is wel voor verwezenlijking vatbaar
Naar het oordeel van het Hof is het pensioen wel voor verwezenlijking vatbaar. X kan het pensioen verwezenlijken door de hem toekomende pensioentermijnen te verrekenen met zijn schulden aan de BV. X wordt daarmee bevrijd van deze schulden en in zoverre verrijkt.

Pensioentermijnen kunnen worden betaald door boeking in rekening courant
Volgens het Hof kan uit de pensioenovereenkomst niet redelijkerwijs worden afgeleid dat de door de BV verschuldigde pensioentermijnen niet zouden kunnen worden betaald door boeking in rekening courant. Maar, zo gaat het Hof verder, ook als de pensioenovereenkomst in de weg zou staan aan betaling door boeking in rekening courant, brengt dat niet mee – als de BV in gebreke zou blijven de verschuldigde pensioentermijnen te betalen – dat X  deze termijnen niet kan innen door ze te verrekenen met zijn schuld aan de BV. De pensioentermijnen zijn dus inbaar. Dat wordt niet anders doordat de inspecteur de overeenkomst vooraf heeft beoordeeld en goedgekeurd.

Artikel 7:632 BW niet van toepassing
Het beroep van X op artikel 7:632 BW gaat volgens het Hof niet op. Artikel 7:632 BW beperkt de werkgever in de verrekening van het door hem verschuldigde loon met vorderingen die hij heeft op zijn werknemer. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat de werknemer een schuld die hij heeft aan de werkgever op grond van artikel 6:127 BW verrekent met de loonvordering die hij op de werkgever heeft. Daarnaast is het zo dat artikel 7:632 BW slechts geldt gedurende het bestaan van de dienstbetrekking en niet, zoals in het onderhavige geval, na beëindiging daarvan. Bovendien geldt dit artikel alleen voor loon in civielrechtelijke zin en niet voor pensioentermijnen, ook al worden die voor de heffing van loon- en inkomstenbelasting wel aangemerkt als loon.

Geen inbreuk op eigendom
Het Hof stelt vast dat het heffen van belasting een inmenging is in het recht op ongestoord genot van eigendom. Deze inmenging is gerechtvaardigd mits sprake is van een wettelijke grondslag, een gerechtvaardigd doel en een eerlijke balans tussen de belangen van het betrokken individu en het algemeen belang. Van een dergelijke balans is geen sprake in situaties waarin sprake is van een individuele en buitensporige last. Dat kan zich volgens het Hof bij X alleen voordoen als bijzondere, niet voor alle pensioengerechtigden geldende feiten en omstandigheden een buitensporige last voor hem teweegbrengen. Volgens het Hof wijst X in wezen alleen op zijn slechte financiële toestand. Hier doet zich de situatie voor dat X in vorige jaren grote bedragen heeft geleend van de BV en voor de terugbetaling nu zijn gehele (bruto) pensioen wordt gebruikt. Die enkele situatie brengt niet mee dat de heffing voor de inkomstenbelasting is aan te merken als een individuele en buitensporige last die een inbreuk vormt op het eigendomsrecht.

Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond en bevestigt het Hof de uitspraak van de Rechtbank.

 

Commentaar

Een uitspraak die past in het rijtje Hof Amsterdam 7 mei 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:1205), Rechtbank Den Haag 18 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1996) en Rechtbank Arnhem 1 februari 2006 (ECLI:NL:RBARN:2006:AV2029). X trok werkelijk alles uit de kast, tot een beroep op het Eerste Protocol bij het EVRM aan toe, maar uiteindelijk leidde dit tot een logische en  voorspelbare uitkomst. Pensioenuitkeringen die verrekend (kunnen) worden met schulden van de pensioengerechtigde zijn fiscaal genoten en dergelijke pensioenuitkeringen zijn voor verwezenlijking vatbaar, ook als er geen sprake is van een feitelijke geldstroom.
En, al bestempelde de directeur van het Haags Juristen Collectief indertijd belasting als diefstal en het ontwijken van belasting een moreel recht van ieder individu, de financiële toestand waarin X zichzelf bracht en waardoor hij te weinig liquide middelen heeft om de belasting te voldoen, is geen inbreuk op eigendom.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9077

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 15 november 2022

Samenvatting:

Pensioenuitkering die maar gedeeltelijk wordt uitbetaald, is volledig genoten omdat de pensioengerechtigde zijn schuld aan de BV kan verrekenen met de hem toekomende pensioentermijnen. Belastingheffing leidt niet tot een individuele en buitensporige last die een inbreuk vormt op het eigendomsrecht.