(Hoe) bestaat het? 

De uitwerking van het pensioenakkoord is rond. Op 12 juni 2020 kwamen sociale partners en kabinet in de stuurgroep tot overeenstemming. Minister Koolmees stuurde daarop op 22 juni 2020 een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer. Voor bestaande rechtstreeks verzekerde premieovereenkomsten komt er een overgangsregeling. Maar; …….. wanneer is sprake van een 'bestaande regeling'? 

Een van de laatste hete aardappels die op het bordje van de stuurgroep lag, was de overgangsproblematiek bij rechtstreeks verzekerde regelingen. Ik schreef daar eerder over in mijn blog 'Wake up!'. De stuurgroep had nog wel meer problemen op te lossen en knopen door te hakken van wellicht grotere omvang en importantie. Er zijn immers ‘slechts’ 1,4 miljoen mensen die een pensioen hebben bij een verzekeraar, verdeeld over ruim 51.000 contracten, tegenover 5,8 miljoen deelnemers in 315 door pensioenfondsen uitgevoerde regelingen (bron: DNB 2019). En, zoals zo vaak, lag de focus bij de onderhandelingspartners met name op de situatie bij pensioenfondsen.

Het overgangsprobleem bij de rechtstreeks verzekerde regeling schoof de stuurgroep dan ook zorgvuldig voor zich uit. Maar daarmee ging het niet weg. Aan het einde van de rit, toen alle andere knopen waren doorgehakt via al dan niet wazige compromissen, lag het begin juni nog prominent op tafel. Alle partijen was er veel aan gelegen om na een jaar onderhandelen het traject succesvol af te ronden. Dus bedachten ze op het laatste moment een noodoplossing. Deze bestaat eruit dat werkgevers ervoor kunnen kiezen om bestaande deelnemers in een premieregelingen met een actuarieel stijgende premie pensioen te laten opbouwen volgens deze bestaande regeling. Nieuwe medewerkers bij deze werkgevers starten in de nieuwe systematiek en bouwen pensioen op met de vlakke premiesystematiek. Opvallend is dat de overgangsregeling alleen geldt voor bestaande premieovereenkomsten en niet voor bestaande middelloonregelingen. Bij rechtstreeks verzekerde middelloonregelingen speelt exact hetzelfde probleem als bij premieovereenkomsten met een stijgende staffelpremie. Oudere deelnemers kunnen met de vaste leeftijdsonafhankelijke premie niet een pensioen opbouwen op basis van het percentage per dienstjaar dat zij in de middelloonregeling hadden en kunnen dus niet het beoogde middelloon niveau halen op pensioendatum. Ik wees daar al op in mijn blog 'Ondergeschoven kindje'. Op dit moment zijn er in Nederland nog ongeveer 325.000 deelnemers in bijna 12.000 rechtstreeks verzekerde middelloonregelingen (bron: DNB 2019).

De hoofdlijnennotitie definieert niet wanneer sprake is van een 'bestaande regeling' en een 'bestaande deelnemer'. Met andere woorden welk tijdstip houdt de wetgever aan? In het meest strikte scenario zou dit 12 juni 2020 kunnen zijn. Dat hebben we vaker meegemaakt. Ik refereer aan de voor de oudere lezers bekende datum van 15 oktober 1990. In het meest ruime scenario is het 31 december 2025, de dag voordat alle regelingen moeten voldoen aan de nieuwe regels. Minister Koolmees gaf in een interview met PensioenPro op 2 september 2020 aan dat het wat hem betreft voor de hand ligt om als peildatum 31 december 2021 te hanteren, omdat de beoogde ingangsdatum van de wetgeving 1 januari 2022 is.

In 2000 promoveerde ik op een proefschrift over levensverzekering en fiscaal overgangsrecht. Ook toen al hield ik me bezig met het fenomeen ‘bestaande aanspraak’. Ik concludeerde dat een definitie die inhoudt dat bestaande aanspraken aanspraken zijn die bestaan, te abstract en dus niet bruikbaar is (blz. 277).  Een van mijn stellingen was dat het voor de rechtszekerheid wenselijk is dat er een definitie van het begrip ‘bestaande aanspraak’ in de wet wordt opgenomen’. Mijn suggestie was; “een bestaande aanspraak is een aanspraak die voortvloeit uit een op de cruciale datum bestaande overeenkomst en die naderhand niet zodanig wordt gewijzigd dat een nieuwe aanspraak ontstaat” (blz. 277-278)

Dit geldt in mijn optiek onverkort en op dezelfde wijze voor de begrippen ‘bestaande regeling’ en ‘bestaande deelnemer’. Wat dat betreft heeft mijn proefschrift nog niets aan actualiteitswaarde ingeboet!

Als de cruciale datum om als bestaande regeling gekwalificeerd te worden inderdaad 31 december 2021 is, zoals minister Koolmees aangaf, dan wordt dit voor werkgevers, pensioenuitvoerders en adviseurs een heel krap tijdpad. Met name voor rechtstreeks verzekerde middelloonregelingen. Alle bestaande middelloonregelingen moeten premievrij worden gemaakt en omgezet in een premieovereenkomst, die wat mij betreft onder hetzelfde overgangsrecht als voor premieregelingen met een stijgende staffel zou moeten vallen. Dat betekent dat verzekerde middelloonregelingen waarvan de uitvoeringovereenkomst tussen 1 januari 2022 en 31 december 2025 afloopt, tussentijds moeten worden gewijzigd. Dit is een advies plichtig traject. De meeste uitvoeringsovereenkomsten hebben een looptijd van vijf jaar. Dat betekent dat zij in de periode tot 1 januari 2026 vrijwel allemaal aflopen. Daarom beveel ik aan om het overgangsrecht niet alleen te voorzien van een wettelijke definitie van het begrip ‘bestaande regeling’, maar ook zodanig vorm te geven dat een regeling uiterlijk op 31 december 2025 moet zijn omgezet, of zo veel eerder als de uitvoeringsovereenkomst afloopt.

11092020