Niet ondertekende pensioenovereenkomst is rechtsgeldig

Datum: 24 augustus 2023 

Leestijd 5,5 minuten 

Schriftelijk vastgelegde, maar niet ondertekende pensioenovereenkomst is rechtsgeldig. Vaststellingsovereenkomst met nabestaande zodat nabestaande geen beroep meer kan doen op pensioenovereenkomst leidt tot prijsgeven pensioenaanspraak per de datum van ondertekening.

 

Niet ondertekende pensioenovereenkomst

X was bestuurder en enig aandeelhouder van X BV. Op 1 maart 2002 houdt X BV een algemene vergadering van aandeelhouders. Daarin besloot de vennootschap om X pensioenrechten toe te kennen aan de hand van een bij de notulen gevoegde ‘aanvullende arbeidsovereenkomst’. Deze aanvullende arbeidsovereenkomst bevat een ouderdomspensioen, een weduwenpensioen en een wezenpensioen. Op grond van de overeenkomst houdt X BV het ouderdomspensioen in eigen beheer  en zal hij het weduwen- en wezenpensioen extern onderbrengen bij een verzekeraar.

Zowel de notulen als de aanvullende arbeidsovereenkomst zijn niet ondertekend.

X overlijdt kort daarna. Ten tijde van het overlijden van X waren het weduwenpensioen en het wezenpensioen nog niet extern verzekerd. X BV kon het overlijdensrisico na het overlijden van X niet meer buiten X BV onderbrengen. Ten gevolge daarvan ontvangen zijn echtgenote en drie kinderen pensioenuitkeringen van X BV.

 

Vaststellingsovereenkomst waarin weduwe afziet van weduwenpensioen

In 2015 stopt X BV de betalingen van het weduwenpensioen. In 2017 sluiten X BV en de weduwe een vaststellingsovereenkomst waarin zij overeenkomen dat de weduwe geen aanspraak meer maakt op enige betaling door X BV en dat partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen hebben. De Belastingdienst legt vervolgens een naheffingsaanslag op bij X BV omdat sprake is van prijsgeven van pensioenrechten. X BV maakt hiertegen bezwaar. De Belastingdienst vermindert de naheffingsaanslag omdat bij de berekening van de waarde van het pensioen voor de weduwe ten onrechte rekening was gehouden met indexatie en omdat de naheffingsaanslag met betrekking tot de wezenpensioenen niet tijdig was opgelegd. X BV tekent beroep aan bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

 

Pensioenovereenkomst is rechtsgeldig
Om te beoordelen of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd op grond van artikel 19b, eerste lid, aanhef en onder c Wet op de loonbelasting 1964, beoordeelt de rechtbank eerst of sprake was van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling en in het bijzonder of deze was gebaseerd op een rechtsgeldige pensioenovereenkomst.
Volgens X BV is dat niet het geval omdat de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst niet zijn ondertekend. Daardoor is volgens hem geen sprake van schriftelijke instemming van X met het feit dat X BV de pensioentoezegging in eigen beheer hield. Dat was op basis van de indertijd van toepassing zijnde Pensioen- en spaarfondsenwet (artikel 2, derde lid, onderdeel c) een vereiste.

De rechtbank constateert allereerst dat rechtshandelingen van de vennootschap jegens de enig aandeelhouder schriftelijk moeten worden vastgelegd, tenzij deze rechtshandelingen tot de gewone bedrijfsuitoefening van de vennootschap behoren (artikel 2:247 BW).

Volgens de rechtbank doen de ontbrekende handtekeningen er niet aan af dat sprake is van een rechtsgeldige, door middel van de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst schriftelijk vastgelegde, pensioenovereenkomst. Uit de wet volgt namelijk naar het oordeel van de rechtbank niet dat ondertekening een voorwaarde is voor het schriftelijkheidsvereiste. Daarnaast vindt de rechtbank ondertekening van de notulen en de aanvullende arbeidsovereenkomst in deze situatie niet noodzakelijk omdat de wilsovereenstemming tussen X BV en X door het opstellen van de documenten ten behoeve van X als bestuurder en enig aandeelhouder al vaststond. Daarnaast is de pensioenovereenkomst naderhand bekrachtigd, doordat X BV en de andere betrokken partijen zijn gaan handelen op grond van die pensioenovereenkomst door het opnemen van een pensioenvoorziening op de balans en het uitbetalen en in ontvangst nemen van de pensioenuitkeringen. De rechtbank constateert dat het nabestaandenpensioen weliswaar in tegenstelling tot het bepaalde in de aanvullende arbeidsovereenkomst niet extern is ondergebracht, maar dat is gelet op het overlijden van X in hetzelfde jaar als de totstandkoming van de overeenkomst ook te begrijpen. Het overlijdensrisico kon daardoor immers niet meer buiten de onderneming worden ondergebracht.

Naar het oordeel van de rechtbank is dus sprake van een pensioenovereenkomst tussen X BV en X.

 

Vaststellingsoverkomst leidt tot prijsgeven pensioenrechten

X BV stelde zich op het standpunt dat geen sprake is van prijsgeven van pensioenrechten, omdat de vaststellingsovereenkomst alleen diende om een onterechte situatie terug te draaien.  Daarnaast is volgens hem de naheffingsaanslag niet tijdig opgelegd. Indien al sprake zou zijn van prijsgeven, dan is dit reeds gebeurd vanaf mei 2015 omdat vanaf toen geen uitkeringen meer aan de weduwe zijn gedaan. De in november 2021 opgelegd naheffingsaanslag is volgens hem dus niet opgelegd binnen de vijfjaarstermijn.

Zoals hiervoor al aangegeven is volgens de rechtbank sprake van een rechtsgeldige pensioenovereenkomst. De weduwe had dus tot het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst een aanspraak ingevolge een pensioenovereenkomst. Met het op 14 maart 2017 ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst gaf de weduwe per die datum de aanspraak op pensioenuitkeringen prijs, omdat vanaf dat moment vaststond dat zij geen beroep meer zou (kunnen) doen op de pensioenovereenkomst. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de voorwaarden van artikel 19b Pensioenwet. Dat de weduwe zelf geen voordeel heeft bij het prijsgeven van de pensioenaanspraken omdat zij geen aandeelhouder is, is volgens de rechtbank niet relevant voor de toepasbaarheid van artikel 19b Pensioenwet, omdat het verkrijgen van voordeel niet als voorwaarde wordt gesteld.

De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.

 

Commentaar

Een overeenkomst – en dus ook een pensioenovereenkomst – kan ook mondeling tot stand komen. Bij een directeur enig aandeelhouder moet echter wel sprake zijn van het schriftelijk vastleggen van rechtshandelingen van de vennootschap jegens de aandeelhouder. X BV baseerde zijn beroep op deze bepaling. De rechtbank vond echter dat voor het schriftelijk vastleggen niet noodzakelijkerwijs ondertekende stukken nodig zijn. Plus het feit dat op grond van artikel 3:55 BW een rechtshandeling achteraf bekrachtigd kan worden door degene die de nietigheid kan inroepen. Daarvan was naar het oordeel van de rechtbank sprake. X BV vormde een pensioenvoorziening op de balans en betaalde het weduwenpensioen uit aan de weduwe die het in ontvangst nam. Alle partijen gedroegen zich met andere woorden alsof er sprake was van een rechtsgeldige overeenkomst. De rechtbank ziet dit, mijns inziens terecht, voor zo veel nodig als het bekrachtigen.

Auteur: Herman Kappelle.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5727

Dit bericht is opgesteld naar de stand van zaken op 24 augustus 2023

Samenvatting:

Schriftelijk vastgelegde, maar niet ondertekende pensioenovereenkomst is rechtsgeldig. Vaststellingsovereenkomst met nabestaande zodat nabestaande geen beroep meer kan doen op pensioenovereenkomst leidt tot prijsgeven pensioenaanspraak per de datum van ondertekening.