Herstel van vertrouwen is (een van) de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe pensioenstelsel. De SER geeft in zijn advies 19/05 “Naar een nieuw pensioenstelsel” van juni 2019 aan dat de voorstellen in het advies moeten leiden tot een robuust stelsel dat het vertrouwen van deelnemers herstelt. Minister Koolmees geeft in zijn Kamerbrief van 5 juni 2019 aan dat partijen (sociale partners en kabinet) ervan overtuigd zijn dat zij met het pensioenakkoord een sterke, op de toekomst berekende oudedagsvoorziening realiseren, waarin alle burgers vertrouwen hebben.

Vertrouwen komt te voet en gaat te paard. Dit cliché is ook nu even sleets als waar. Zoals Koolmees in zijn brief aangeeft, ondergraven het langdurig uitblijven van indexatie en de voortdurende discussie over verdeelregels het maatschappelijk draagvlak voor ons pensioenstelsel.

Randvoorwaarde voor het herstel van vertrouwen is dat de nieuwe pensioenregeling uitlegbaar is. Ik hanteer heel bewust de terminologie ‘pensioenregeling’ en niet het inmiddels al ingeburgerde begrip ‘pensioencontract’. Omdat een contract suggereert dat iemand daaraan rechten kan ontlenen. En dat is niet het geval. Het nieuwe ‘pensioencontract’ is een premieregeling waarbij jaarlijks pensioenaanspraken zonder zekerheidsmaat worden ingekocht tegen de dan geldende marktrente (Koolmees, Kamerbrief blz. 5).

Het is dan ook de hoogste tijd om de olifant in de kamer te benoemen. Bij het definiëren van een pensioenregeling zijn drie elementen van belang. 1) Hoeveel pensioen wil ik hebben? 2) Welke mate van zekerheid wil ik daarbij hebben? En 3) wat ben ik bereid om daarvoor te betalen? Uiteraard bestaat er tussen deze drie een hoge mate van afhankelijkheid. Een ambitie van 75% na 40 opbouwjaren met een zekerheid van 97,5% leidt automatisch tot een bepaalde kostendekkende premie. Indien en voor zover we deze premie niet willen/kunnen betalen, moet ofwel het ambitieniveau ofwel de zekerheidsmaat naar beneden. Meer smaken zijn er niet. Voorschotjes nemen op toekomstige onzekere rendementen met de suggestie van zekerheid, moeten we niet meer willen! Dat is de belangrijkste oorzaak van de huidige vertrouwensbreuk.

Het pensioenakkoord voorziet in duidelijkheid door uit te gaan van een voor iedereen, leeftijdsonafhankelijke, beschikbare premie. Hoe hoog die premie moet zijn, staat nog ter discussie. Hij is in beginsel een afgeleide van de pensioenambitie. Die blijft onveranderd 75% van het gemiddelde salaris na 40 opbouwjaren, ingaande op 68. Maar, zodra de hoogte van de premie op basis van deze uitgangspunten vast staat, is alleen nog de premie van belang. Deze premie kan de deelnemer gebruiken om meteen uitgestelde periodieke uitkeringen in te kopen. Of hij kan er een pensioenbeleggingskapitaal mee opbouwen, dat hij op de pensioeningangsdatum omzet in al dan niet variabele pensioenuitkeringen. Of en in hoeverre een deelnemer het ambitieniveau ook daadwerkelijk haalt, is dus niet zeker. Overigens verschillen beide varianten niet wezenlijk van elkaar. De factoren op basis waarvan de dekkingsgraad van een pensioenfonds fluctueert (beleggingsresultaten, rente en levensverwachting) zijn dezelfde die de hoogte van een pensioenbeleggingskapitaal en het daarvoor op pensioeningangsdatum aan te kopen pensioen bepalen. Zodra een pensioenfonds rente-, beleggings- en/of langlevenrisico loopt, is sprake van het jaarlijks korten of verhogen van de (uitgestelde) periodieke pensioenuitkeringen aan de hand van de dekkingsgraad. Er is geen nominale zekerheid meer. De dekkingsgraad aan het einde van het jaar is bepalend of het pensioenfonds gaat korten (als hij minder dan 100% bedraagt), of dat het een toeslag verleent (als hij meer dan 100% bedraagt). Desgewenst kan het fonds een korting spreiden in de tijd, of een deel van de dekkingsgraad boven 100% gebruiken voor het vormen van een positieve buffer. Maar het belangrijkste is dat er geen nominale zekerheid meer is. En alhoewel het op het eerste gezicht wellicht wat vreemd overkomt, hoe minder zekerheid de pensioenregeling biedt, hoe groter de kans op toeslagen is. Zekerheid gaat gepaard met buffers, die risicoloos belegd moeten worden. Als ook de buffers risicovoller belegd kunnen worden, is de kans op een beter rendement en dus op het kunnen verlenen van toeslagen groter. Dat is de winst van het nieuwe stelsel; meer zicht en kans op indexatie.

Overigens is er strikt genomen in het huidige stelsel ook geen sprake van zekerheid, maar dat is - om het zachtjes uit te drukken - voor de gemiddelde deelnemer niet altijd even duidelijk. En dat leidde tot teleurstelling en (dus) tot verlies van vertrouwen. Als iemand de trein van Amsterdam naar Den Haag neemt, gaat hij er op basis van de NS-Reisplanner van uit dat deze om tien minuten voor het hele en halve uur vertrekt en 48 minuten later aankomt. Twee minuten te laat vertrekken of aankomen, leidt dan al tot boosheid bij de reiziger omdat hij teleurgesteld wordt in zijn door de reisplanner gewekte verwachtingen. Kiest dezelfde reiziger er echter voor om deze route per auto af te leggen en stelt hij zijn navigatiesysteem daarop in, dan geeft dit systeem geen exacte aankomsttijd aan, maar een “estimated time of arrival (ETA)”. De automobilist weet dus al bij voorbaat dat het een paar minuten eerder of later kan zijn. Dat leidt dus niet tot boosheid of teleurgestelde verwachtingen. Sterker nog, indien sprake is van een onverwachte file (hetgeen op de A4 niet denkbeeldig is) past het systeem de ETA daarop aan. Dit leidt wellicht tot ergernis bij de bestuurder over de vertraging, maar in ieder geval niet in teleurgestelde verwachtingen. Hij weet meteen zijn nieuwe ETA.

En zo is het precies bij de communicatie over het nieuwe pensioenstelsel. Er is geen spoorboekje meer met op de minuut nauwkeurige vertrek- en aankomsttijden, maar nog slechts een op basis van de meest realistische uitgangspunten gebaseerd verwacht resultaat. Om de afwijkingen zo klein mogelijk te laten zijn, is het van groot belang deze uitgangspunten (lees de hoogte van de beschikbare premie) zorgvuldig te formuleren. Wat mij betreft sluiten we daarbij aan bij de grondslagen die de Commissie Parameters vaststelt. Als deze parameters geschikt en voldoende zijn om de voor een middelloon benodigde dekkingsgraad van een pensioenfonds te bepalen, is het omgekeerde ook waar. De op basis van deze parameters vastgestelde premie is dan ook grosso modo voldoende om het geformuleerde ambitieniveau te bereiken. Maar het is en blijft een ambitie. De beschikbare premie is de pensioenaanspraak als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Het ambitieniveau dient slechts om de maximale fiscale ruimte te bepalen. Nadat dat is gebeurd, is de beschikbare premie het enige uitgangspunt en is de uiteindelijke pensioenuitkering daarvan de resultante.

En dat is wat mij betreft de grootste winst. Er ontstaat een transparante koppeling tussen de ‘input’ (de beschikbare premie) en de ‘output’ (het daarmee te bereiken pensioenresultaat). De deelnemer kan bepalen hoeveel zekerheid hij wil. Maar zekerheid kost geld. Dat weten we inmiddels allemaal. Gratis lunches bestaan niet. En uitgaande van een vaste premie, leidt het kopen van meer zekerheid dus tot een lager (maar wel zekerder) pensioenresultaat. Als een deelnemer daarvoor kiest en bereid is de bijbehorende prijs te betalen, waarom niet? Hij koopt – om de metafoor nog even vol te houden – de relatieve zekerheid dat hij op de aangegeven aankomsttijd arriveert, maar kan voor die prijs niet eerste klas reizen. De deelnemer die niet kiest voor zekerheid, accepteert daarmee dat geen sprake is van een spoorboekje maar van een ETA. En dat kan een lager, maar ook een hoger pensioen zijn. Laten we daar alsjeblieft vanaf aanvang duidelijk en eerlijk over communiceren. Niet meer in ogenschijnlijk exacte vertrek- en aankomsttijden, maar in een ETA. Als een deelnemer vooraf weet wat hij wel en niet mag verwachten, zijn er geen onaangename verrassingen achteraf en komt het vertrouwen weer terug.

29012020